Wanneer je wilt weten hoe je er qua vetmassa voor staat, kun je gebruik maken van een BMI-meter. Door hierop je lengte en gewicht in te vullen, krijg je een uitslag variërend van overgewicht en zwaar overgewicht tot en met een goed gewicht en ondergewicht.
Je BMI, een afkorting voor Body Mass Index, is weliswaar een (belangrijke) indicator voor een gezond gewicht, maar gaat uit van gemiddelden. Niet ieder uitslag heeft daarmee direct een algemene geldigheid.
Geen mens is hetzelfde
Een BMI-meting kent een aantal variabelen, die je mee moet nemen in de uitslag. Zo houdt het
geen rekening met leeftijd, geslacht en lichaamsbouw. Iemand die regelmatig met
gewichten traint in de sportschool, zal een grotere spiermassa hebben. Zo kan
de BMI-meter een bodybuilder aanmerken als iemand met een te hoog BMI, terwijl
er van vetopslag nauwelijks sprake is. Ook zijn er verschillen tussen mannen en
vrouwen voor wat betreft de plaatsen waar het vet zich bevindt. Denk aan de peervorm die vaker bij vrouwen
voorkomt en de appelvorm (het buikje) dat je relatief vaker bij mannen ziet. Vet
op de buik is vele malen gevaarlijker dan vet op de benen en heupen. Tenslotte
zijn er nog etnische verschillen in lichaamsbouw, waardoor het BMI van bijvoorbeeld
een Aziaat anders wordt beoordeeld dan dat van een Europeaan. In Nederland heb
je overgewicht bij een BMI vanaf 25 en obesitas vanaf BMI 30 en meer.
Internationaal kunnen deze normen afwijken. In Japan begint obesitas al bij een
BMI van 23, terwijl in China de grens hiervoor ligt bij 28. Genoeg redenen dus
om niet iedereen over één kam te scheren.
Waarom je BMI dan tóch belangrijk is?
Een BMI is dan misschien niet helemaal waterdicht, maar je zult niet verrast zijn dat de
BMI-meter een waarschuwing afgeeft als je BMI te hoog is. Daar kun je iets mee
doen, bijvoorbeeld door naar een gewichtsconsulent te gaan. Dan kun je kijken
waar de schoen wringt en wat voor jou een haalbare kaart is. Want ook dat
laatste is per mensen verschillend! Je hoeft niet altijd gelijk op je ideale
gewicht te zitten, om je toch al aan stuk beweeglijker en vitaler te voelen.
Buikomvang en buikvet
Als gezegd wordt buikvet, ofwel visceraal vet, aangemerkt als het meest gevaarlijke vet.
Teveel buikvet hindert het optimaal functioneren van de organen in de buik. Daarnaast
wordt het steeds vaker in verband gebracht met diabetes type 2, vaatziekten en bepaalde
vormen van kanker. Een nuttige aanvulling op de BMI meter is daarom het
uitvoeren van een meting van de buikomvang. Net als bij je BMI zijn hier
standaardwaarden voor, die aangeven of je in de gevarenzone zit of niet. Je
kunt zo’n meting laten doen bij je huisarts, of bij je consulent.
Naast buikmetingen zijn er (semi)professionele weegschalen in de handel, die behalve je gewicht de
vet- en vochtpercentages in je lichaam weergeven. Zo kan het heel goed zijn dat
iemand niet zo zeer is afgevallen in kilo’s, maar door extra spieropbouw toch
vet heeft verbrand. Al deze informatie bij elkaar zorgt voor een behandelplan,
dat individueel is afgestemd.